RVS adviseert rijksoverheid het zelfredzaamheidsprincipe af te schaffen
Ongeveer één op de zes volwassenen in Nederland heeft te maken met (dreigende) bestaansonzekerheid, met alle maatschappelijke kosten van dien. Om bestaansonzekerheid te voorkomen en verminderen, moet de rijksoverheid het zelfredzaamheidsprincipe afschaffen. Hulp en ondersteuning aan mensen moet zich niet richten op korte termijn herstel, maar op weerbaarheid op de lange termijn. Dit adviseert de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) in het advies ‘Van overleven naar bloeien: bestaansonzekerheid voorkomen en verminderen’. Het advies wordt vandaag aangeboden aan demissionair minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, Carola Schouten.
De Raad adviseert om hulp en ondersteuning door de rijksoverheid te richten op bloei in plaats van op zelfredzaamheid. Met de huidige focus op zelfredzaamheid overschat de overheid het doenvermogen van mensen. Dit leidt ertoe dat mensen te laat en te kortstondig de hulp krijgen die ze nodig hebben. Waardoor zij lange tijd in onzekerheid blijven leven of telkens weer in terugvallen– zij overleven dus.
Drie principes voor een stabiele basis
Wanneer de rijksoverheid zich richt op bloei in plaats van zelfredzaamheid, wordt bestaansonzekerheid dus duurzaam verminderd en voorkomen. Vanuit deze stabiliteit kunnen mensen vervolgens zelf een florerend bestaan opbouwen. Wanneer wetten en regels vanuit de rijksoverheid op bloei geënt zijn, kunnen hulp en ondersteuning vanuit gemeenten en uitvoeringsorganisaties ook dusdanig georganiseerd worden. Dit heeft voordelen voor de gehele samenleving: het tijdelijk repareren van bestaansonzekerheid is namelijk vaak duurder dan het duurzaam voorkómen of oplossen ervan. Bij iedere aanpassing in stelsels, beleid of uitvoering moet voortaan worden getoetst deze bijdragen aan 1) ontplooiing, 2) sociale relaties en 3) samenhang in hulp en ondersteuning:
1. Maak beleid gericht op ontplooiing
Door de focus op zelfredzaamheid stopt hulp momenteel vaak zodra een hulpvraag is beantwoord. Mensen worden via de kortst mogelijke weg van uitkering naar baan geleid, in plaats van langdurige steun met als resultaat een passende baan waar iemand daadwerkelijk stabiliteit uit haalt. Volgens de Raad moeten hulp en ondersteuning zich standaard richten op ontplooiing: de mogelijkheid om vaardigheden en hulpbronnen te ontwikkelen. Op basis waarvan mensen dus zelf een bloeiend bestaan kunnen opbouwen. De Raad adviseert bijvoorbeeld een grondige herziening van het systeem van uitkeringen en toeslagen, aangepast aan de flexibele en vaak wisselende inkomens onder het sociaal minimum. Of om praktijkonderwijs meer te richten op ondersteuning richting de loopbaan in plaats van op enkel het geven van onderwijs.
2. Creëer en versterk sociale relaties
De rijksoverheid zou onderlinge hulp niet langer moeten tegenwerken, en waar mogelijk zelfs actief moeten creëren. Sterke sociale relaties zijn van groot belang voor een bestaanszeker en stabiel leven. Momenteel bestaat er een (morele) plicht om naaste familieleden te helpen, bijvoorbeeld vanuit de Wmo. Tegelijkertijd bestraft de overheid gangbare vormen van onderlinge hulp door familie en vrienden tóch: bijvoorbeeld door ouderen die besluiten te gaan samenwonen te korten op hun AOW, terwijl ze de samenleving door samenwonen veel geld besparen. De Raad adviseert om deze tegenstrijdigheden af te schaffen. En pleit ervoor dat de rijksoverheid een hulpvraag niet langer als een eenmalige transactie ziet, maar als startpunt van een langdurige relatie. Waarbij je erop kan vertrouwen dat de overheid nog weet wie je bent. Het project ‘Eén loket’ van het programma Werken aan Uitvoering (WaU) is hiervan al een goed voorbeeld.
3. Zorg voor ondersteuning die werkt
Bestaansonzekerheid beslaat naast een stapeling van problemen ook een onontwarbare stapeling van hulp; meer samenhang daarbinnen is hoognodig. Deze uitspraak is niet nieuw en wordt zelfs breed gedragen. Echter is met de huidige organisatie die samenhang in zorg en ondersteuning onmogelijk te bereiken. De verantwoordelijkheid om ‘integraal te werken’ wordt steeds bij een individuele hulpverlener belegd, terwijl deze hulpverlener binnen een verkokerd systeem werkt. Om meer samenhang in te bereiken, adviseert de RVS onder andere om bij iedere regeling 2% van het beschikbare budget vrij besteedbaar te maken, zodat er een vorm van structurele bekostiging van domeinoverstijgende samenwerking ontstaan.