Vijf vragen aan onze nieuwe voorzitter Jet Bussemaker
Met ingang van 1 juni 2019 is Jet Bussemaker voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). Daarnaast is ze sinds juli 2018 hoogleraar ‘Wetenschap, beleid en maatschappelijke impact, in het bijzonder in de zorg’ aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en de Faculteit Governance and Global Affairs (FGGA) aan de Universiteit Leiden. Na twee maanden in haar nieuwe rol bij de RVS leggen we ter kennismaking vijf vragen aan haar voor.
1) In uw oratie als hoogleraar op de leerstoel van de Universiteit Leiden heeft u aangegeven dat Nederland voor de rol van de overheid een nieuw model nodig heeft: de sociale investeringsstaat. Wat bedoelt u hiermee?
Ik ben in allerlei rollen al lang met de veranderende verzorgingsstaat bezig. In de wetenschap, maar ook als Kamerlid, staatssecretaris en minister. Mijn nieuwe rol als voorzitter van de RVS past naadloos in dat rijtje, omdat dit onderwerp sterk raakt aan het werkgebied van de Raad. Het speelt in de zorg, maar ook in aanverwante domeinen. De afgelopen jaren is er vooral een grote beweging naar decentralisering gemaakt. Gemeenten hebben veel meer taken en verantwoordelijkheden gekregen. Daarnaast zijn verantwoordelijkheden overgedragen aan de markt en aan de burger. Er waren goede redenen om de verzorgingsstaat te hervormen, maar ik denk dat we door al die veranderingen het zicht zijn kwijtgeraakt op waar de nationale overheid nog wél van is. Op dit moment weten we dit vooral in negatieve termen te formuleren, namelijk alles wat de overheid níét meer doet.
In mijn oratie geef ik aan dat ik vind dat het idee van de verzorgingsstaat opnieuw geladen moet worden. Sommigen spreken daarbij over de participatiesamenleving. Ook daar zitten goede dingen in. Tegelijkertijd zie ik dat lang niet iedereen kan meedoen in een participatiesamenleving; in die zin zijn de verwachtingen te overspannen. Het is nodig om manieren te vinden om gericht, en daarmee meer gedifferentieerd, in te spelen op wat burgers echt nodig hebben.
Ik vind het idee van de sociale investeringsstaat interessant, omdat het is gericht op investering van de overheid in het vergroten van de weerbaarheid van burgers. Dat kan betekenen dat de een goed af is met minder zorg en meer eigen verantwoordelijkheid, maar dat de ander juist méér of andere zorg nodig heeft, omdat die persoon bijvoorbeeld in een kwetsbare situatie zit met niet alleen een zorgvraag, maar misschien ook problemen met schulden, eenzaamheid of werkloosheid.
Hier zie ik de komende jaren ook een opgave voor de RVS. Deze vraagstukken liggen immers bij uitstek op het snijvlak van zorg en samenleving. Dat zit in de koppeling tussen problemen die mensen ervaren in de zorg, maar die vaak niet alleen over de zorg gaan. Vaak is de zorg gewoon de eerste toegangsplek, omdat mensen met hun verhaal naar de huisarts gaan. Maar regelmatig is het echte probleem helemaal niet zozeer medisch van aard, maar sociaal, zoals schuldenproblematiek. Mensen in de schulden kunnen daar veel stress van ondervinden en daar ook echt ziek van worden.
Deze omslag vraagt overigens niet alleen iets van de overheid, maar ook van financiers, aanbieders en professionals en uiteindelijk ook van burgers zelf. Ik denk overigens dat die verschillende lagen van verantwoordelijkheden ook in de afgelopen adviezen van de Raad prominent aanwezig waren.
Wat wilt u met deze leeropdracht bereiken?
Ik wil graag de verschillende terreinen waarin ik heb gewerkt met elkaar verbinden. Een van de dingen die ik met mijn leerstoel wil bereiken, is die kennis delen, onder anderen met studenten, en hen ook uitdagen om over de vragen van morgen en overmorgen na te denken. Ook wil ik eraan bijdragen dat wetenschappelijke kennis meer maatschappelijke benut wordt. Als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik de Nationale Wetenschapsagenda geïnitieerd om wetenschappelijk onderzoek meer te verbinden met praktijkgericht en toegepast onderzoek om dit meer van waarde te laten zijn voor de samenleving als geheel. Daar spelen ook burgers een rol bij – denk citizen science.
2) Waarom heeft u gekozen voor de functie van voorzitter van de RVS, en welke raakvlakken ziet u met uw leerstoel aan het LUMC en de FGGA aan de Universiteit Leiden?
Mijn keuze voor het voorzitterschap van de RVS komt voort uit de fascinatie voor beleid die ik nog steeds heb, maar ik wil graag weer iets meer met de inhoud doen en ook meer met reflectie. Ik wil meer werken vanuit nieuwe conceptuele kaders. Daarnaast wil ik reflecteren op de vragen waarom het soms zo moeilijk is om tot verandering te komen, hoe we onze zorg waarderen en hoe we daar ook in de toekomst waardering aan moeten geven. Ook in termen van hoe stelsels zullen veranderen. Dit vind ik fascinerende vragen, en ik denk dat ik daar met mijn ervaring aan kan bijdragen. De functie van voorzitter sluit perfect aan bij mijn hoogleraarschap. Eigenlijk is de combinatie van deze functies het beste van twee werelden: die van wetenschap en die van beleid. Ik heb in allebei een achtergrond, want voordat ik de politiek in ging, heb ik lang bij universiteiten gewerkt. Eerst in de wetenschap, daarna in de beleidswereld. Mijn ervaring in politiek en beleid kan ook helpen om de adviezen van de Raad te vertalen naar de wereld van politici en beleidsmakers.
3) De RVS is druk bezig met een nieuwe werkagenda voor de periode vanaf 2020. Kunt u hier al iets over vertellen?
Het is fantastisch om vanaf mijn start aan een nieuwe werkagenda te mogen werken. Ons uitgangspunt is dat we onze agenda niet in afzondering opstellen, maar daar graag veel anderen bij betrekken. Dat doen we net als bij de Zorgagenda die de Raad in 2017 heeft opgesteld door te werken met een brede raadpleging onder patiënten, burgers, professionals en anderen in de praktijk van zorg en ondersteuning, ook onder mensen die anders nog weinig aan het woord komen. Verder gaan we om de tafel met stakeholders en onze opdrachtgevers.
Er zijn veel interessante thema’s, maar wat is het urgentst, en waar kan de RVS een passende bijdrage leveren? Daarbij vind ik het hoe dan ook belangrijk dat we ruimte houden voor onderwerpen die de komende tijd gaan spelen, maar die we nu nog niet kennen. In het onderwijs zeggen we weleens: we leiden op voor beroepen die er nog niet zijn. De Raad moet ook adviseren over die toekomstige problemen. Daarvoor moeten we een soort wendbaarheid vinden om enerzijds complexe langetermijnthema’s op te pakken en anderzijds te anticiperen op nieuwe, onverwachte vraagstukken.
4) Wie is uw inspiratiebron en wat zijn de belangrijkste (levens)lessen van deze persoon?
Voor mij is Hedy d’Ancona altijd inspirerend geweest. Zij komt haar leven lang al op verschillende manieren op voor gelijke rechten, of het nu om vrouwen, migranten of ouderen gaat. En altijd met een kwinkslag en vrolijkheid. Ze heeft veel van de beleidsterreinen ter hand gehad waar ik ook in heb gewerkt. Ze is minister geweest van toen nog Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur en ook van Sociale Zaken, waar ik toentertijd als Kamerlid veel betrokkenheid mee had. Ook is ze een voorbeeld van hoe je op een eigentijdse manier oud kunt worden. Ze staat dus voor veel terreinen waar de Raad zich druk over maakt. En altijd met veel maatschappelijke betrokkenheid, vechtlust en humor. Die combinatie vind ik mooi.
5) Wat is uw ambitie als voorzitter RVS en als hoogleraar? Wat wilt u over vier jaar hebben bereikt?
Ik hoop dat we vanuit de Raad nieuwe inzichten en nieuwe perspectieven kunnen bieden – niet alleen nieuwe perspectieven van zien, maar ook van handelen – om de samenhang tussen zorg en andere maatschappelijke thema’s te vergroten. Ik vind het belangrijk dat we mensen die werken in de zorg en studenten stimuleren om creatiever te denken. Soms heb je meer afstand nodig, in tijd of inhoud, om tot vernieuwing te komen. Op de vraag ‘Waarom handelen jullie eigenlijk zo?’ is ook in de zorg een veelgehoord antwoord: ‘Omdat we het altijd zo doen.’ Ik hecht erg aan de inbreng van creatievelingen, zoals kunstenaars. Die hebben mij, ook in mijn periode als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, geleerd om anders te denken. Een mooi voorbeeld binnen anders denken en doen in de zorg is het project Who Cares, waarin ontwerpers en professionals, samen met bewoners en gemeenten, werken aan nieuwe vormen van wonen en zorg. De zorg gaat over meer dan het anders inrichten van de taken in een ziekenhuis of verpleeghuis, maar gaat ook over onze ruimtelijke inrichting, over de inrichting van wijken. Ik heb mooie voorbeelden gezien van scholen en zorginstellingen waarbij niet meer te zien is of het nou een school of een zorginstelling is. Het zijn hybride vormen die ook in de relatie tussen zorg en samenleving interessant zijn. Om die te realiseren, moeten we de vrijheid gebruiken die de wet ons biedt en die waar nodig oprekken. Vanuit mijn politieke ervaringen heb ik geleerd dat mensen vaak denken in wat niet mag, terwijl er veel meer ruimte is die we kunnen benutten. Voor mij is een belangrijke vraag hoe we stimuleren dat die ruimte op een creatieve, verantwoorde en duurzame manier gebruikt wordt.